Evenwicht
Hans Janssen - 1996

Sculptuur II, 1990, sculptuurnr. 76, beton/hout/ijzer, 111 x  127 x 100 cm, collectie Kunstmuseum Den Haag
I. Stapeling

Vondst en gebaar zijn in het werk van Ruud Kuijer onlosmakelijk verbonden met structuur en discipline. Geboren in Schalkwijk bij Utrecht maakt Kuijer in zijn tot werkplaats omgebouwde loods op een bedrijfsterrein in Utrecht al ruim tien jaar sculpturen waarin tegenstellingen en opposities visueel gestalte krijgen. In alle beelden van Kuijer is de constante het materiaal. Er is een terugkerende neiging tot simpele, van de sloop betrokken materialen als houten balken, ijzeren platen en metalen profielen. Ook is er beton, dat steevast is gegoten in een streng gedisciplineerd, sober vormenarsenaal. Voor zover deze een betekenisvolle rol kan spelen, laat hij ruimte voor de ontregelende aanwezigheid van alledaagse feitelijkheden. Wel ziet hij er op toe dat ze ontspringen aan dezelfde bron als alle materiaal in zijn werk: het basale, fabrieksmatig voorbewerkte.

Aanvankelijk bleef Kuijer bij het maken van zijn beelden binnen de grenzen die gegeven zijn door de zwaartekracht, de fundamentele principes van stapelen en bouwen. Tot 1991 zien we verschuivingen en kantelingen in stapelingen die een spannende ritmiek teweegbrengen en die op een complexe manier het oog boeien. Sculptuur II uit 1990 (beeld nummer 76) toont deze complexiteit op voorbeeldige wijze. Het werk is opgebouwd in drieën: drie boomstronken, drie betonnen elementen, drie ijzeren platen, die als een kaartenhuis tegen elkaar en op elkaar zijn geplaatst. Alleen de ijzeren bok die aan een van de uiteinden in het beeld verwerkt zit is niet deelbaar door drie. De details van het beeld zijn opmerkelijk. De drie staalplaten zijn grof gesneden, met de snijbrander, zodat een rafelige, donker getinte rand ontstaat. De drie boomstronken zijn ruw en kaal. Hun oppervlak is getekend door grote, diepe windscheuren. Een van de kopse zijden van elke stronk is in een profiel gezaagd dat reageert op de vorm van de drie er op aansluitende betonnen elementen, die betrokken zijn bij een tuincentrum. De stronken sluiten nauwkeurig aan bij het profiel van het beton of spiegelen het juist. Bij twee boomstronken is het betonnen element op de boomstronk geplaatst, bij het derde element de boomstronk op het beton. Het profiel is hier aangebracht aan de onderzijde. Ook de boomstronk die het beeld bekroond, heeft aan de onderzijde een profiel ingezaagd gekregen. Het gaat om een wigvorm, die net genoeg ruimte biedt aan een ijzeren plaat die in het centrum van het beeld naar een zijde geleund staat. Het leunen vindt een echo in de hoek waaronder het bekronende betonnen element is geplaatst. De aanpalende boomstronk biedt ruimte aan een kleinere ijzeren plaat die juist naar de andere kant geleund staat. Aan het andere uiteinde is de staalplaat op de boomstronk gelegd. Deze staalplaat deelt een ijzeren bok doormidden die op zijn kant liggend de strenge verticaliteit en de symmetrie van de houten en betonnen onderdelen doorbreekt en het beeld uit het vlak trekt, de ruimte in. Ook hier heeft het schuin geplaatste betonnen element bovenin een versterkende werking.

Sculptuur II is een vanzelfsprekend, open beeld. Alle stappen zijn zichtbaar, navolgbaar en helder. Kuijer bekent zich in deze vroege fase tot de erfenis van beeldhouwers als Ulrich Ruckriem en Richard Serra, die ook de tot een minimum beperkte handeling met het materiaal in het eindresultaat zichtbaar wilden houden. Naast vanzelfsprekendheid heeft Sculptuur II ook iets ongemakkelijks. Het bouwen dat hier wordt gepraktizeerd wordt niet tot architectuur, het blijft experimenteel van karakter. Het lijkt een voorstel, een propositie, eerder dan een bewering die aanspraak maakt op waarheid. Het experimentele, propositionele, keert ook terug in de rangschikking van de elementen van het beeld. Elk element is los op het andere geplaatst. Deze losse koppeling komt voort uit de weigering een knieval te maken voor het definitieve en absolute, het voltooide. Het beeld blijft dicht bij de gedachtewereld waar zij uit voort kwam en maakt een beeldend zoeken zichtbaar. Wat Kuijer in beelden als Sculptuur II beoogt is op basis van voorhanden materiaal een complexiteit te scheppen die niet verzonnen is. Hij ziet zich bij gebrek aan algemeen geldige regels voor het maken van een sculptuur gesteld voor de opgave op basis van het materiaal zelf regels uit te denken voor hun combinatie. Hier is een verklaring voor de zichtbare neiging tot discipline in het werk van Ruud Kuijer. Regels ontwikkelen vereist een strakke regie en een heldere discipline. Daarmee is zoiets als intuïtie allerminst buitengesloten. Op basis van de ontwikkelde regels kan intuïtie pas gedijen. Daarbij moet aangetekend dat bij het maken van sculpturen de rol van de intuïtie sowieso problematischer is: er is een lange, getrapte weg tussen idee en uitvoering. Verder neemt het materiaal een dwingende positie in binnen het proces van het maken. Wat voorop staat is de ontwikkeling van een sculpturale taal, waarvan de grammatica zo helder en eenvoudig is dat het publiek er eenvoudig toegang toe kan vinden. De gecontroleerde passie voor de plastische vorm kan alleen onder het gesternte van helderheid en eenvoud in alle vanzelfsprekendheid gaan ademen.


Zonder titel, 1995, sculptuurnr. 154, ijzer, 163,5 x 164 x 130 cm,
privé collection Harpswell ME, Verenigde Staten


II. Verbinding

De sculpturen van Ruud Kuijer bezitten bijna altijd een zekere spanning ten opzichte van hun omgeving. Zij lijken zich te verzetten tegen de ruimte en benadrukken trots hun ongenegeerde positie als ding. Dat geldt niet alleen voor de sculpturen in een museale context. Ook in de context van privéverzamelingen of simpel in de buitenlucht hebben zijn beelden iets byzantijns. Streng gestileerd, met weinig zinnelijk vlees en met voornamelijk bot en structuur neigen ze ertoe het tactiele volledig in te leveren ten gunste van het optische. Kuijer's beelden zijn voorstellingsloos. Ze brengen geen illusie teweeg in het oog van de toeschouwer. Integendeel. Ze hebben zelfs nauwelijks huid, ze nodigen niet uit tot streling en contact, zijn niet behaagziek. Ze zetten de toeschouwer op afstand en bieden hem daar een gelaagde verstrengeling van eigenschappen en mededelingen die alleen geldigheid bezit binnen de orde van het afzonderlijke beeld. Meer niet. En om dat te onderstrepen duidt Kuijer zijn beelden bij voorkeur aan als onderdeel van een serie, gevolgd door een nummer, zoals in Sculptuur II, of eenvoudig als Zonder titel. Het is een in zichzelf besloten wereld waarvan de toeschouwer kennis kan nemen. In die wereld worden regels en principes visueel aanschouwelijk gemaakt in de vorm van overeenkomsten, contrasten en equivalenten. Het zachte, stoffige grijs van het beton zoekt dezelfde toonsoort als het zacht glimmende metalen oppervlak van gegalvaniseerd ijzer. Het donkere bruin van de oude balken kruipt in de richting van roestig ijzer. Er is sprake van een opheffing van tegenstellingen, zonder dat deze tegenstellingen worden teniet gedaan. Ze versmelten niet omdat het kruimelige van het roestige ijzer blijft verschillen van het schilferige oppervlak van het hout en het doffe grijs van het beton blijft contrasteren met het reflecterende oppervlak van het metaal.

Hout, ijzer en beton blijven trouw aan hun rol. Zij zijn de dragers van structuur, van een tekening die een driedimensionale ruimte markeert en omsluit. Die driedimensionale ruimte vult zich met eigenschappen, met visualisaties van handelen: met stapelen en klemmen, met delen en uitsnijden, met vouwen en omklappen, met doorsteken en ombuigen, en niet meer zozeer met staan, leunen, liggen en hangen, zoals in de eerdere beelden. Op geen enkel punt openbaart zich een sierlijke beweging, een neiging tot het biomorfe, een gematerialiseerde melodie. Er is geen sprake van een vloeiende associatie tussen de delen, van een overvloeien of een samensmelten. Dubbelzinnigheid of onduidelijkheid moet tot iedere prijs worden vermeden. En zo zijn er alleen maar min of meer hard gedefinieerde relaties en verbindingen tussen elementen die uit hun oorspronkelijke context zijn gehaald om te gaan functioneren binnen de onzekere context van het kunstwerk. De eenheid die zich aan het oog ontvouwt is dan ook niet organisch maar eerder technisch van aard.

In augustus 1994 maakte Ruud Kuijer een sculptuur door met hulp van vijf betonnen elementen vier gegalvaniseerd ijzeren constructies met elkaar te verbinden. De werkwijze, een jaar eerder geïntroduceerd, betekende een duidelijke uitbreiding van de sculpturale mogelijkheden. In plaats van steunen, hangen, liggen, leunen en stapelen, het standaardrepertoire dat de zwaartekracht in petto heeft, werden nu ook ingewikkelder verbindingen mogelijk. De nieuwe werkwijze stelde Kuijer in staat het gezochte evenwicht letterlijk maar vooral ook figuurlijk meer ruimte te geven. Zonder titel (beeld nummer 133) toont van alle zijden verrassend andere gezichtspunten. Toch is de constructie zeer eenvoudig. De sculptuur bestaat eerder uit lijnen en knooppunten dan uit vorm. Er is geen gesloten vorm te ontwaren. De materialen, meest halffabrikaten, geven andere accenten. Daardoor ontstaat een gelaagde structuur: zo is er een strakke, lange hoeklijn, gegalvaniseerd en voorzien van gaatjes; er is een robuust hoekdeel van een balkonhek; er is een vatenbok, bestaande uit twee door metalen buizen verbonden grillig symmetrische vormen; en er is een krom gebogen ijzeren strip. Elk onderdeel heeft een eigen functie binnen de constructie; de detaillering in de bok en in de hoeklijn contrasteren scherp met de kale hoekigheid van het hek en met de uitzonderlijke buiging van de strip; de betonnen verbindingsstukken zijn strak georkestreerd in hun vorm. Kubussen, conische vormen, cilinders en daarvan afgeleide vormen accentueren de punten waar het gegalvaniseerde ijzer bij elkaar komt en een knooppunt vormt. Door de procedure van het letterlijke verbinden van het metaal met het beton krijgt het sculpturale denken in sculpturen als Zonder titel vleugels. Het dwangmatige gebruik van de zwaartekracht uit de eerdere werken is als sneeuw voor de zon verdwenen en heeft plaats gemaakt voor een bijna frivole gewichtloosheid die vol beweging komt te zitten. Kuijer begeeft zich hier op terrein dat door beeldhouwers als David Smith en Anthony Caro in de jaren vijftig en zestig vrijwel volledig werd geëxploreerd. Het verschil is echter dat de vrijheid bij Smith en Caro ontstond door het lasapparaat dat in principe iedere verbinding mogelijk maakte, terwijl Kuijer zijn vrijheid ontleent aan een bijna programmatische verbinding van de materialen beton en gegalvaniseerd ijzer. In wezen doet hij niets anders dan de aan de eerste sculpturen gewonnen principes volledig uitbaten in de verbinding van beton en ijzer. De resultaten zijn overweldigend. Schakelen en stapelen wordt tot vormen, komt los van de zwaartekracht en spreidt zijn vleugels uit in de ruimte. Vorm lost op en wordt tot lijn. Het evenwicht verliest zijn letterlijkheid en nestelt zich ook in figuurlijke zin in een complexe compositie. De keuze voor gegalvaniseerd ijzer en beton heeft buiten constructieve voordelen nog een ander voordeel. Het reduceert het probleem van de kleur tot een zeer overzichtelijk contrast met subtiele, graduele verschillen, waardoor de nadruk vanzelf komt te liggen op structuur en compositie, net als wanneer een schilder zich rigoureus beperkt in zijn palet, zoals Mondriaan rand 1915 en Picasso rand 1912/13. Verder sluit ijzer en beton de associatie met het organische rigoureuzer uit dan de combinatie van hout en ijzer, die altijd iets natuurlijks met zich mee draagt.


Zonder titel, 1994, sculptuurnr. 133, beton/gegalvaniseerd ijzer, 210 x 223 x 150 cm

III. Schakeling

De beelden die bestaan uit een verbinding van beton en ijzer zijn nog meer dan de vroegere sculpturen visueel in hun resultaat. Het ontbreken van het soepele, associatieve, melodische is en blijft kenmerkend. De beelden van Ruud Kuijer blijven altijd iets alledaags houden door de zichtbaar gehouden komaf van de onderdelen. Deurmatten, hekwerken, ijzeren profielen blijven trouw aan hun afkomst en proberen zich niet binnen de context van het beeld op te werken of anders voor te doen dan ze zijn. Er schuilt iets ontwapenends en deconditionerends in die eigenschap. Schroot opgeteld bij schroot wordt niet artistiek maar blijft schroot. Dat heeft iets ongemakkelijks. Sculptuur heeft immers van oudsher de taak het materiaal te betoveren en feit tot fictie te maken, of op z'n minst een aan de materie ontstijgende uitspraak te bevatten van de maker, een uitdrukking met een esthetische kern. En we moeten toegeven dat bij de sculpturen van Ruud Kuijer Pygmalion's droom niet in vervulling gaat, althans niet op de manier waarop Pygmalion zijn droom droomde. Het meisje komt niet tot leven en versmelt niet met haar maker. In Kuijer's sculpturen wordt het materiaal niet betoverd of getranscendeerd. Het blijft in hoge mate zichzelf en is alleen binnen een vreemde context verbonden met andere halffabrikaten of eindproducten uit andere contexten. Het zoekt evenwicht en zwaartekracht op in een confrontatie van verschillende realiteiten waarin geen hiërarchische ordening is aangebracht. De compositie van Kuijer's beelden is niet uitsluitend, maar wel in hoge mate gericht op het gelijkwaardig, evenwichtig maken van ongelijksoortige elementen. Hoe vanzelfsprekend ook binnen de context van het beeld en binnen de compositie en structuur, op zichzelf kan dit samenbrengen worden gezien als redelijk zinloos. Het is een handeling zonder een duidelijke, conventionele betekenis. En juist door feit niet tot fictie te maken, door de handeling in als zijn naaktheid te tonen, kan de toeschouwer heel direct stuiten op deze inherente zinloosheid. Tenslotte is hier betekenis in het geding, die centrale kwestie die ten grondslag ligt aan alle moderne sculptuur en die in de naoorlogse periode de sculpturale traditie vrijwel compleet heeft uitgehold. Toen een ontzette verslaggever zijn eerste ooggetuige verslag deed in Lockerby vlak na de ontploffing van Panam vlucht 103 boven West-Schotland, stamelde hij, zoekend naar begrippen, dat de verwrongen metalen fragmenten her en der in het weiland leken op moderne sculptuur. De waarneming is in zijn context begrijpelijk en zegt iets over de status van moderne sculptuur in het algemeen, bij een breder publiek. Aan de ene kant bevestigt de vergelijking het volstrekt zelfstandige karakter van moderne sculptuur, aan de andere kant zegt de vergelijking ook iets over het verlies van een voor het grote publiek noodzakelijk herkenningspunt en maakt het duidelijk hoe de betekenisdimensie volledig uit het beeld is verdwenen. Kuijer's beelden zijn geen dramatische beelden, ze hebben niets mythisch en ook niets metafysisch. Ze zijn in hoge mate nuchter. Hun enige betekenis is visueel en fysiek. Kijken en ervaren is de kern van deze werken.

Aan de ene kant is er de kunstenaar die iets maakt dat beantwoord aan individuele behoeften, maar waarvan hij weet dat het - om tot de categorie kunst gerekend te mogen worden - dient te functioneren in het publieke domein. Aan de andere kant is er het publieke domein dat eist dat ieder object dat aanspraak wil maken op deelname, rekening dient te houden of liefst zelfs dient in te spelen op het subjectivisme van iedere afzonderlijke toeschouwer. Dat subjectivisme is verantwoordelijk voor het vervlakken en ontbreken van ieder maatgevend criterium. De belangen zijn tegenstrijdig. Kunstenaars hebben in de loop der tijd verschillende strategieën gekozen om deze tegenstrijdigheid teniet te doen of te verdoezelen, in de hoop dat het subjectivisme van de willekeurige toeschouwer bij investering van voldoende energie vanzelf geraakt en betrokken zou raken.

Want daar gaat het voortdurend om, dat we te maken hebben met objecten, met dingen die functioneren in de wereld zonder dat hun maker daarbij aanwezig is of assisteert, terwijl ze tegelijkertijd bij uitstek het resultaat geacht worden te zijn van menselijk denken. Ruud Kuijer probeert zich in het debat over de functie van kunst en de betekenis van sculptuur een eigen positie te verwerven. Door zich te concentreren op de eigenschappen die hij aan alledaagse materialen kan ontfutselen vindt hij de bouwstenen voor een taal met een eigen syntaxis die aansluit bij wat de kunstenaar als belangrijk en essentieel ervaart in zijn ervaring van de werkelijkheid. Hij vertrouwt erop dat helderheid en eenvoud in combinatie met een rigoureuze uitsluiting van illusionisme vanzelf het gewenste resultaat oplevert.

In 1994 en 1995 ontstaan een aantal beelden waarin uitsluitend roestig ijzer als materiaal is gebruikt. Zonder titel uit 1995 (beeld nummer 154) toont een grote, ijzeren cilinder die op zijn kant staat. Hij is gedeeltelijk verzaagd en opengeklapt. Onderlangs ontstaat zo ruimte voor een ondersteunende H-balk die op zijn beurt is opengewerkt. Het gevolg is een lichtheid die de nadruk vestigt op het evenwicht, dat ook aan de orde wordt gesteld door een dwars door de buis gestoken kokerprofiel dat de ondersteuning aan de andere zijde voor zijn rekening neemt. Naar boven toe is de buis gedeeltelijk opengeklapt en naar buiten toe omgevouwen. De gaten worden benut door de uiteinden van een sterk verbogen H-profiel dat in het beeld hangt en een neerwaartse beweging voor zijn rekening neemt. Naast de beweging van dit H-profiel is er het statische raamwerk van een gedeelte van een bok. De bok dient op zijn beurt als ophangpunt voor een grote ijzeren ring die vast zit aan de opengewerkte H-balk onderlangs. Zonder titel formuleert het zoeken naar een betekenisvol evenwicht in termen van schakeling. De onderdelen van het beeld zijn dicht bij elkaar gekozen. Zij zijn net als bij de ijzer/beton-beelden statisch met elkaar verbonden, dit keer met behulp van een lasapparaat. Niet langer benut Kuijer de mogelijkheden om gewichtloosheid uit te baten. Hij zoekt in sculpturen als Zonder titel de letterlijke werking van evenwicht en zwaartekracht weer op zoals hij dat in zijn vroegste beelden deed. Niet alleen constructief, ook visueel neemt de hechtheid van het totaal daardoor toe. Onderdelen zijn in elkaar geschoven, als de schakels van een ketting. Tegelijk raken zeer oude principes als het stapelen, het openklappen en inschuiven, het hangen en leunen op een nieuwe wijze onderling verbonden. Wat zich nu opdringt is de consequent menselijke maat waarnaar Kuijer's beelden zich richten. Het zijn objecten die te klein zijn om als monument door het leven te gaan en die te groot zijn om te functioneren als ornament. In die zin staan Kuijer's beelden, ondanks hun nukkige gedrag meestal in een relatie van spiegeling ten opzichte van de toeschouwer. Het interne, op zichzelf gerichte en binnen zichzelf ronddraaiende systeem van eigenschappen die in iedere sculptuur zichtbaar wordt gemaakt, op zichzelf interessant genoeg om de aandacht te vangen, blijkt vanuit de idee van de spiegeling ook nog een andere functie te hebben: het staat model voor het menselijke denken, waarin de associatie van verschillende beelden en concepten de boventoon voert. Stapelen, verbinden, schakelen, op zoek naar bruikbare evenwichten. De maker trekt zich terug en laat vondst en gebaar alleen toe als deze zich vanuit het materiaal aandienen en het evenwicht ondersteunen.

Hans Janssen